Deelvraag 2.

Hoe was het in de 19de eeuw met (functioneel)analfabetisme gesteld?

 

In dit hoofdstuk gaan we kijken hoe het gesteld is met (functioneel)analfabetisme in de 19e eeuw. Aan de hand van deze informatie kunnen we kijken wat de verschillen zijn tussen (functioneel)analfabetisme in de 19e eeuw en in het heden. We kunnen zo dus zien of het probleem toegenomen of afgenomen is. En voordat we de hoofdvraag van ons profielwerkstuk goed kunnen beantwoorden is het belangrijk dat we ook wat over (functioneel)analfabetisme van vroeger te weten komen.

 

We zijn tot deze deelvraag gekomen door informatie uit het onderzoek: laaggeletterden leren lezen, een kwalitatief onderzoek naar de opvattingen en het handelen van docenten in het laaggeletterdenonderwijs met betrekking tot leren lezen, gemaakt door Marieke Louise Hanekamp (2008). Een ander onderzoek dat we hier voor gebruikt hebben is het onderzoek: Laaggeletterd in de Lage Landen, hoge prioriteit voor beleid , uitgevoerd door de Nederlandse taalunie. (2004)

 

De definitie van geletterdheid is door de eeuwen heen aanzienlijk veranderd. Wanneer iemand geletterd genoemd werd in de 19e eeuw, betekende dat iets anders dan nu. Wanneer het gaat om de vraag hoe geletterd een samenleving is, zijn wel steeds twee verschillende normen aangehouden:

-    de kwalitatieve norm (het niveau van lees- en schrijfvaardigheid dat verlangd wordt)

-    de kwantitatieve norm (de spreiding van geletterdheid).

 

Deze beide normen zijn nogal wat veranderd gedurende de afgelopen eeuwen.

 

 

Tot ongeveer het einde van de negentiende eeuw, was het lees- en schrijfniveau dat in Nederland van de gewone man of vrouw gevraagd werd niet hoog. Als werd nagegaan of iemand voldoende leesvaardig was, liet men ze een tekst hardop lezen. Vaak ging het daarbij ook nog om vertrouwde teksten. Tekstbegrip werd niet getoetst. Lezen was vooral bedoeld om beter te kunnen onthouden van wat men toch al wist en niet zozeer om nieuwe informatie op te doen. Wie een tekst hardop kon lezen, was geletterd. Ook in de negentiende eeuw werd er al kritiek geleverd op die maat voor geletterdheid. Schoolopzieners (= een functie in het onderwijs in het begin van de 19e eeuw, met als doel de stand van het onderwijs op een redelijk en aanvaardbaar niveau te brengen) merkten bijvoorbeeld op dat de kinderen weliswaar foutloos konden voorlezen, maar ze vroegen zich ook af of de kinderen iets begrepen hadden van wat ze lazen en of ze dat een jaar later ook nog zouden kunnen.

De laatste tien jaar is er opnieuw sprake van een verschuiving en verbreding in de omschrijving van het begrip geletterdheid. In veel recente studies rangschikt men ook vaardigheden die niet uitsluitend met het gebruik van geschreven taal te maken hebben onder de term geletterdheid. Daarbij worden niet alleen gecijferdheid, het kunnen lezen van grafieken of kaarten en computervaardigheden genoemd, maar ook leren leren, problemen oplossen en sociale vaardigheden. In de eisen die in verschillende periodes aan geletterdheid worden gesteld, is een ontwikkeling te zien van hardop lezen, naar begrijpend lezen, naar functioneel lezen, naar uiteindelijk flexibel en kritisch informatie kunnen verwerken. En er is een ontwikkeling te zien van platte tekst zonder illustraties op papier naar diverse vormen van tekstuele, visuele en grafische informatie, die via verschillende media wordt aangeboden.

 

 

Er is, ten slotte, nog een belangrijke historische verschuiving opgetreden die eveneens deels een gevolg is van de technologische veranderingen, namelijk het gebruik dat van geschreven taal gemaakt wordt. Tot de 19e eeuw had geschreven taal voor veel mensen slechts een beperkte gebruiksfunctie: er werd bijvoorbeeld alleen voor religieuze doeleinden gelezen. Die beperkte functie heeft lezen en schrijven in het Westen al lang niet meer, maar de audiovisuele media hebben wel voor andere verschuivingen gezorgd. Nieuwsgaring, de krant lezen, was bijvoorbeeld lange tijd een belangrijke gebruiksfunctie van geschreven taal. Om te weten wat er in de wereld gebeurt, hoeft iemand niet meer per se de krant te lezen: hij kan ook tv kijken of naar de radio luisteren.

 

 

 

Conclusie:

De definitie van geletterdheid is door de eeuwen heen aanzienlijk veranderd. Wanneer iemand geletterd genoemd werd in de 19e eeuw, betekende dat iets anders dan nu. Als we willen weten hoe geletterd een samenleving is onderscheiden we twee normen:            

-    de kwalitatieve norm (het niveau van lees- en schrijfvaardigheid dat verlangd wordt)

-    de kwantitatieve norm (de spreiding van geletterdheid).

Deze beide normen zijn nogal wat veranderd gedurende de afgelopen eeuwen.  In de negentiende eeuw, was het lees- en schrijfniveau dat in Nederland van de gewone man of vrouw gevraagd werd niet hoog. Om te kijken of je geletterd was, moest men een tekst hardop kunnen voorlezen. Lezen was vooral bedoeld om beter te kunnen onthouden van wat men toch al wist en niet zozeer om nieuwe informatie op te doen. In de negentiende eeuw werd er al kritiek geleverd op deze maat voor geletterdheid. De afgelopen jaren is er opnieuw sprake van een verschuiving en verbreding in de omschrijving van het begrip geletterdheid. Om geletterd te zijn moet je ook in staat zijn om te leren, problemen op te lossen en sociale vaardigheden zijn van belang. Er is nog een belangrijke historische verschuiving opgetreden die eveneens deels een gevolg is van de technologische veranderingen, namelijk het gebruik dat van geschreven taal gemaakt wordt. Er werd tot de 19e eeuw alleen voor religieuze doeleinden gelezen. Als je tegenwoordig wilt weten hoe het er overal in de wereld aan toe gaat, hoef je de krant niet meer te lezen. Je kunt ook naar de televisie kijken of naar de radio luisteren.